De Markt is weer veranderd. De tenten zijn verdewenen en we kunnen de gevels weer eens goed zien. vandaag nemen we een kijkje achter de voorgevel van Markt 15. De naam van dit pand is Het Wit Lavoir: de witte waskom. In het begin van de zeventiende eeuw had Jan van Dockum hier een boekwinkel en een drukkerij. Hij was stadsdrukker en mocht alle officiële gemeentelijke bekendmakingen van zijn persen laten rollen. In 1644 bleek een apotheek in het pand gevestigd te zijn. Eene Elske, voormalige dienstbode van kapitein Douglas, had hier vergift gekocht waarmee zij zichzelf van het leven benam. Toen dat bekend werd, sleepte men haar lijk uit het huisje bij het St.-Janskerkhof en begroef het onder de galg op de Vughterheide, 'vermits sy haer selve seer grouwlijck ende onmenschelijck vermoort hadde'. Honderd jaar later bleek het pand vergroot te zijn met een huisje in de Kolperstraat, terwijl er in 1784 nog een tweede huisje aan toegevoegd zou worden. In het grote pand was in 1780 een koffiehuis gevestigd: 'Het Hollandsch Koffiehuis'. In het begin van de achttiende eeuw werd er voor het eerst koffie in ons land geïmporteerd. Het was slechts bij rijken bekend. Toch ontstonden er in de loop van de eeuw koffiehuizen: hier kon men koffie drinken. In dergelijke koffiehuizen stond meestal een grote leestafel, waar drinkers tegelijk het nieuws in de schaarse kranten konden lezen. Kranten waren in die tijd in opkomst - de eerste Bossche krant verscheen in 1771 - maar de oplage was klein omdat er belasting op geheven werd. Het was dus aantrekkelijk om een koffiehuis te bezoeken: men kon er koffie drinken en de krant lezen. Pas in de negentiende eeuw werd koffie een volksdrank en kreeg de krant zijn grote lezerskring door de afschaffing van 'het dagbladzegel'. De achttiende eeuw was ook de eeuw van de sociëteiten. In 1789 werd er in Het Hollandsch Koffiehuis ook een opgericht. Alle leden waren eens lid geweest van De Vaderlandsche Sociëteit, maar deze was in 1787 verboden. Ook de nieuwe sociëteit was een patriottische vereniging: alle leden waren eens lid van de verboden organisatie geweest. In 1809 moest de kastelein van het Koffiehuis de deur sluiten: wegens schulden verliet hij de stad. Van de curator van de failiete boedel kochten de sociëteitsleden gezamenlijk het pand. Nu kreeg de vereniging een eigen naam: Amicitia. Omstreeks 1830 onderging het pand zelf een naamswijziging: Het Hollandsch Koffiehuis werd het Nederlandsch Koffiehuis. Anti Brabantse gevoelens van hier gelegerde Hollandse schutters en een anti-Hollands gevoelen in de stad in die periode moet er de oorzaak van geweest zijn. In 1949 besloten twee Bossche sociëteiten, Amicitia en De Zwarte Arend, te fuseren. Amicitia werd verbouwd en diende als nieuwe huisvesting. Twintig jaar later werd een ruimere behuizing gevonden in de Peperstraat en verhuisde de sociëteit. Het pand op de Markt kreeg een nieuwe bestemming: het werd een herenmodezaak. |
Dit hoekhuis is in het begin van de 16de eeuw in twee helften verdeeld. De kleermaker Gerard van Beest moet de helft van de hertogcijns betalen over totaal 21 voet (= 6,04 m), wat smaller is dan het huidige perceel. De kapper Gijsbert betaalt de andere helft voor Johan Litsart, de vermoedelijke medebezitter. In 1573 is het één geheel en in bezit van de tingieter Otto van Asperen. Er is dan sprake van een 'uitsteek' van de muur, een keldermond, een 'overspronck' van het huis en een kelder in de Kolperstraat. Hiermee zal de nog aanwezige voorkelder met pothuis en kelderingang in de Kolperstraat bedoeld zijn, die kennelijk in de loop van de 16de eeuw zijn aangelegd. Onder het pand bevindt zich een kelder die in de breedte in twee gelijke tongewelfde ruimten is verdeeld. Is er sprake geweest van een verdeling van het gehele pand in de breedte, zoals het cijnsboek uit 1520 doet vermoeden? Op het schilderij van het Schermersoproer staan twee kelderingangen aangegeven, waaruit we kunnen constateren, dat de tweedeling van de kelder omstreeks 1600 een feit is. Het baksteenformaat wijst erop dat de kelder in de 15de eeuw is aangelegd. Ter plaatse van de nog aanwezige dwarsmuur zal een scheiding tussen het voor- en het achterhuis geweest zijn. Het achterhuis wordt in de 17de eeuw afzonderlijk vermeld. Bij de haardentelling van 1553 moet de tingieter Otto van Asperen betalen voor één schouw en één 'foirnays'. Gebruikte hij het fornuis voor het tingieten? Op het schilderij van het Schermersoproer staat het huis afgebeeld met een stenen voor- en zijgevel. De kelderingang, de uitsteek en overkraging zijn niet weergegeven. Omstreeks 1660 tekenden J. van Beerstraten en J. Berckheyde het huis met een houten voorgevel en een stenen zijgevel. De gevel heeft drie overkragingen, maar het pand is toch aanzienlijk lager dan de buurpanden. In de zijgevel zijn kruiskozijnen aangegeven. In het midden van de 17de eeuw heeft er een verbouwing plaatsgevonden, waarbij zowel de balklagen als de gevels zijn veranderd. Het pand staat aan de achterzijde in verbinding met Kolperstraat 2. Waarschijnlijk hoorde dit pand en het buurpand Kolperstraat 4 van oorsprong tot het hoekperceel. | 381 |
Twee smalle kelders en een bredere kelder aan de achterzijde, waarschijnlijk onderling verbonden en met een authentiek pothuis aan de zijkant (ca 75 m²). |
Neerlandsch Koffiehuis227. "'t Wit Lavoir, Coffijpot" anno 1603. | 31 |
Sociëteitsgebouw Amicitia, 18e eeuws met uitgebouwd uitwendig gepleisterd buffet aan de Kolperstraat. Ontstaan uit samenvoeging van ' t Witte Lavoir aan de Markt (1613) en St. Franciscus aan de Kolperstraat (1623). Hersteld 1961. Amicitia opgericht 1789. |
No. 15 Zooals hierna zal worden vermeld bestaat dit huis uit drie huizen, waarvan het hoekhuis aan de Markt heette het
| 423 |
Wit Lavoir en de daarachter in de Kolperstraat (oudtijds de Korte Kolperstraat geheeten) staande huizen In den Witten diamant of St. Franciscus en de Wit voet genaamd werden.
Omstreeks het jaar 1600 behoorde het huis het Wit Lavoir aan Roeland Aertszn Toelinck (of Tholinck) als man van Anneken, dochter van den chirurgyn Jan Voss, zoon van Andries Gijselbertszn Vos 1), die in 1544 barbier was in een huis Achter het verguld harnas; van hem erfde het voor de eene helft zijne dochter Jenneken, de echtgenoote van Jan van Niel Quirijnszn en voor de andere helft zijne dochter Elisabeth, huisvrouw van Frans, den zoon van Joost Corstens, die 16 April 1632 die wederhelft verkocht aan genoemden Jan van Niel (Reg. n° 371 f. 499); dit huis heette toen reeds het Wit Lavoir en werd alstoen gezegd te staan tusschen het huis der wed. en kinderen van den apotheker Maarten van Werimont ex uno en de Kolperstraat ex alio en zich achterwaarts uit te strekken tot aan het huis In den Gulden Diamant.
Meergenoemd Jan van Niel zal het huis het Wit lavoir hebben verhuurd; zoo waren dan daarin in 1639 gevestigd de boekwinkel en drukkerij van den stadsdrukker Jan van Dockum, over wien men zie Taxandria XVI p. 20 en vlgd.; diens grootvader van vaderszijde was Jan van Dockum, die in 1618 reeds was overleden en van zijne vrouw Jenneken, dochter van Dierck van Os, (den zoon van Lambert Corstiaenszn) en Magdalena Sanders een eenigen zoon Carel van Dockum had, welke in laatstgemeld jaar nog minderjarig was (Reg. n° 343 f. 234); deze Carel van Dockum werd bode van den Bosch op Amsterdam en had van zijne vrouw Anneken Tregels Jansdr (Reg. n° 370 f. 579 vso) behalve eene dochter Berber, die huwde met Nicolaas de Vlieger, een zoon Jan van Dockum, zijnde de voornoemde stadsdrukker 2), alsmede een zoon Izaak
| 424 |
van Dockum, die zijnen vader opvolgde als gezworen bode van den Bosch op Amsterdam en huwde met Jacomina 3), dochter van Jacob Henrickszn van Oudenhoven junior en Willemken Want Willemsdr; in het jaar 1670 deed Jacob van Oudenhoven bij haar 4), die toen reeds weduwe was, zijne Nieuwe en vermeerderde beschrijving van den Bosch het licht zien. In 1644 was in het Wit lavoir eene apotheek gevestigd. Elsken, gewezen dienstbode van den kapitein Douglas, liet er toen vergift koopen, waarmede zij zich het leven benam; wegens dien zelfmoord is daarop op last van Schepenen van den Bosch haar lijk, dat reeds naar het lijkenhuisje der Bossche St. Janskerk was vervoerd, op eene horde gesleept naar de galg op de Vughterheide en toen daaronder begraven, vermits sy haer selve seer grouwelijck ende onmenschelijck vermoort hadde. (Onuitgegeven Kronijk van den Bosch.)
Anna van Niel, inwoonster van den Bosch, dochter van Jan van Niel Quirijnszn en Jenneken Toelinck of Tholinck, erfde de helft in het huis het Wit lavoir en in het daarbij aangekocht huis St. Franciscus van hare moeder. Zij schonk in 1693 (Reg. n° 482 f. 195) die helft aan de kinderen van hare moeizegster Johanna van Niel, (dochter van Johan den jonge, koopman en Maria Nieuhoff), welke geboren waren uit het huwelijk van die nicht met Govert van Ceulen.
Genoemde van Ceulen werd in datzelfde jaar eigenaar van de wederhelft van laatstbedoelde huizen door ze aan te koopen (Reg. n° 481 f. 29) van den Bosschen wijnkooper Jacobus Minten, welke die helft betrouwd had met Wilhelmina Elisabeth van Bree, die ze weder geërfd had van hare ouders Dirck van Bree en Elisabeth van Niel, dochter van Jan en Jenneken Toelinck of Tholinck meergenoemd.
Den 4 Juni 1745 waren die heide huizen, het Wit lavoir en St. Franciscus nl., reeds tot één huis samengevoegd, zooals
| 425 |
blijkt uit eene Bosche schepenakte van dien datum, waarbij dat huis werd in beslag genomen ten laste der kinderen en erfgenamen van de weduwe van Govert van Ceulen meergenoemd. Daniel Jannette, die bij de gerechtelijke uitwinning van dat samengevoegd huis daarvan op 4 September 1745 kooper was geworden, verkocht het 7 Juli 1749 (Reg. n° 569 f. 94 vso) aan Guillaume Simonis, koopman te den Bosch; het werd toen gezegd te zijn: het huis het Wit lavoir met het daarmede samen gebouwd en daarachter staand huis St. Franciscus. Genoemde Simonis en zijne vrouw Elisabeth Christophels verkochten het Wit lavoir met het daaraan annex huis St. Franciscus 10 December 1753 (Reg. n° 575 f. 240 vso) aan Francis Bakkers, woonachtig te den Bosch, die het 19 Maart 1778 (Reg. n° 585 f. 176) weder verkocht aan Diederik Huygens, oud-schepen en raad van den Bosch; deze verkocht het op zijne beurt 1 December 1781 (Reg. n° 601 f. 61 vso) aan Joan Abraham van der Voort, oud-gouverneur van Amboina. Blijkens eene Bosche schepenakte van 1780 was het toen al een koffiehuis en wel onder den naam van het Hollandsch koffiehuis; daarvan was in 1787 kastelein Frederik van der Heyden, bij wien tijdens de plundering, welke in dat jaar de stad den Bosch van haar muitend garnizoen moest ondergaan, blijkens Schepenregister n° 617 fol. 37 de kapitein C.R.O. van Pabst inwoonde; deze beveiligde toen dat koffiehuis tegen algeheele plundering en verwoesting door er twee schildwachten voor te plaatsen; op raad van dien kapitein moest genoemde kastelein echter na den eersten nacht der plundering uit den Bosch vluchten, hoewel bij de plundering, welke in den daarop volgenden nacht aldaar plaats had, zijn koffiehuis door meergenoemden kapitein wederom tegen plundering beveiligd werd.
Meergenoemde kastelein kocht 12 Mei 1784 (Reg. n° 601 f. 251) van Johan Abraham van der Voort voornoemd het het Wit lavoir met het daarmede samengebouwd huis St. Franciscus en vergrootte het vervolgens door daarbij aan te trekken het door hem op den 19ste van Grasmaand 1784
| 426 |
van Jacob en Hendrik Palier aangekocht huis de Witvoet 5), dat in de Kolperstraat achter het huis St. Franciscus stond. Het Wit lavoir heette ook toen het Hollandsch Koffiehuis. Jacob Kien, mr. Abraham Justus Verster, mr. Jan Louis Verster, mr. Gysbert van Beresteyn, Daniel Baert Verspyck, Willem Eelsingh, mr. Guillielmus Joseph Venantius van Hagens, Dr. Petrus Joseph van Berckel, mr. Willem Michiel Althuysen, Willem Petrus van Hanswyk, mr. Anthony van Hanswyk, mr. Stephanus Rosendael J. Fzn., Rr., Johannes Gisbertus Hopman, Josephus Vermeulen Sr., mr. Bernard Storm, mr Joh. Reinier Hopman, Bernard Jacob Half Wassenaer van Onsenoort, mr. Cornelis Willem van der Sleyden, Willem Blonket, mr. Hendrik van Adrichem, Cornelis Theodorus Hoevenaar, mr. François Jean Gallé en M.W. Kippinx, alle welke personen zich hadden afgescheiden van eene sociëteit, die bij een zekeren M. van Pinxteren vergaderde en waarschijnlijk de voortzetting was van de eerste Vaderlandsche Sociëteit van den Bosch, want al die heeren waren vurige Patriotten, zooals zij zelven verklaarden, richtten den 1 Mei 1789 in dat koffiehuis eene nieuwe sociëteit op, die aanvankelijk geen naam schijnt te hebben gehad. Zij mocht zich verheugen in de sympathie van hen, die medewerkten om aan Noordbrabant een zelfstandig bestaan terug te geven, daar toch in 1796 de Representanten van Bataafsch Braband en hare ministers er honoraire leden van werden. Den 20ste Februari 1798 gelastte echter het Interimair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Bataafsch Brabant, „tot wegneming van alle machinatiën en om alle tegenkantingen tegen de thans exteerende orde van zaken tegen te gaan, de sluiting van alle, ook de zoogenaamde gemeenebestgezinde sociëteiten, van welke men zoo uit de daar gehouden gesprekken of voordrachten moest verwachten, dat zij strekkende zijn de gelukkige omwenteling, die de 22ste Januari j.l. 6) heeft aangebracht, tegen te werken” en daarom ook die van voorbe- | 427 |
doelde in het Hollandsch Koffiehuis opgerichte sociëteit, waarna op den 24ste van diezelfde maand eene Commissie uit de Bossche Municipaliteit haren kastelein Frederik van der Heyden aanzeide alle teekenen dier sociëteit in te halen en hare kamers voor het publiek toegankelijk te stellen. Op request van de leden dezer Sociëteit hief evenwel het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek reeds den 23ste Juli van datzelfde 1798 de tegen haar, als gezegd, genomen maatregelen op. De Sociëteit was intusschen gaan kwijnen, zoo zelfs, dat toen haar meergenoemde kastelein Frederik van der Heyden in het begin van het jaar 1809 wegens schulden den Bosch had moeten verlaten, velen harer leden ze wilden samensmelten met de Nieuwe Sociëteit, die eenige aanzienlijke Bosschenaren alstoen oprichtten in het hotel de Gouden Leeuw en met die, welke alstoen in den Zwarten Arend vergaderde, en wel zoo, zeiden zij, „tot bewaring en aankweeking van de goede harmonie tusschen de meest fatsoenlijke ingezetenen van de stad.” De onderhandelingen hierover hadden echter geen resultaat, waarschijnlijk omdat de leden der beide andere Sociëteiten andere politieke gevoelens hadden dan die der Sociëteit, welke in het Hollandsch Koffiehuis gevestigd was en zoo geschiedde het, dat hare leden besloten deze Sociëteit zelfstandig te laten voortbestaan en dat haar bestuur den 30en van Zomermaand 1809 dat koffiehuis kocht van mr. Johan de Wijs, advocaat te den Bosch, die het den 10en van die maand had gekocht van den curator over den boedel van den dikwerf genoemden kastelein. Deze Sociëteit, die reeds den 2e van die maand den naam van Amicitia had aangenomen, welken zij nog steeds voert, is sedert dien in dat gebouw gevestigd gebleven en mag zich thans in een grooten bloei verheugen. Zij is na de Sociëteit Harmonie, als die nog niet als dood kan worden aangemerkt, tegenwoordig de oudste heerensocieteit van den Bosch. | 428 |
Noten | |
1. | Men zie over zijne familie Reg. n° 155 f. 47 vso en n° 167 f. 189 vso. |
2. | Zijne vrouw was Pieternella van Eyck, die hem schonk: a. Carel van Dockum, geboren in 1642 en in 1711 woonachtig te Breda en b. Jacob van Dockum. |
3. | Over haar waren in 1617 voogden Peter Henrickszn van Oudenhoven en Willem Janszn Want. |
4. | Haar zoon was Carel van Dockum. |
5. | Reg. n° 601 f. 239 vso. |
6. | Zij was die van de Unitarissen Daendels en Midderigh. |
1989 |
Jeroen van Os"Eene vereeniging van vrienden" gedenkboek van de Bossche sociëteiten Amicitia en De Zwarte ArendThoben Offset (Nijmegen 1989) |
|
1994 |
Henny MolhuysenAchter de voorgevel : AmicitiaBrabants Dagblad donderdag 17 februari 1994 |
1875 | A.C. Vermeulen (koffiehuishouder) |
1881 | J.H. Hegeman (koffiehuis) |
1908 | J.Ph.M. Mûhlstaff (koffieh. en restauratiehouder) - Societeit 'Amicitia' |
1910 | J.Ph.M. Mûhlstaff (koffiehuish. 'Neerl. koffiehuis') - Societeit 'Amicitia' |
1928 | J.Ph.M. Mühlstaff - Neerlandsch Koffiehuis |
1943 | C.M. de Gier (kastelein) - Chr. de Gier (Neerlandsch koffiehuis) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 60
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 410; II. 301
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) '143, 232, 233, 264, 265